vrijdag 30 januari 2009

ELEVATOR PITCH!

  • En dan vertel je dus in 30 seconden wat jouw talenten zijn, waar jij briljant in bent.
  • Briljant?
  • Ja, waarom ze jou moeten hebben en niemand anders.
  • Hmm...
  • Probeer ’t maar eens. Is heel nuttig hoor.
  • Nou, ik ben dus nogal goed in eh, dingen …en ook tamelijk intelligent. Afgestudeerd in…, nou ja dat was best wel vaag, maar toch. Volgens sommige vrienden ben ik vrij origineel. Beetje artistiekerig. Knutselen, freubelen. En ik heb humor. Echt wel lachen met mij hoor. Verder ben ik behoorlijk snel. Op de fiets – zoefff - iedereen voorbij. O, en natuurlijk aardig, altijd een vriendelijk woord. Dat meisje bij Albert Hein zei laatst dat ze nog nooit…
    Is de tijd nu al om?
  • Dat ging echt al best goed hoor!
  • Wacht, ik weet er nog één. Ik ben opvallend goed in trappen lopen. Naar de 28ste verdieping in 30 seconden? Ik draai er mijn hand niet voor om. Da’s echt een groot talent van mij.

dinsdag 20 januari 2009

Lactacyd vaginadialoog

Zegt de ene vagina tegen de andere: 'Je wil niet weten wat ik allemaal heb meegemaakt vandaag. Wat een kutdag!'
Zegt die andere: 'Ga je mond spoelen.'

(de veelbesproken tv-commercial is te bekijken op youtube)

maandag 19 januari 2009

Vrije Lansier

Zzp’er. De term roept beelden op van iemand die lijdt aan een kwaal die gepaard gaat met even onwelriekende als onomkeerbare verschijnselen. Steunkousen en trekzalven mogen hier niet meer baten. Ook de associatie met tbs’er ligt voor het oprapen. Vuig volk met krankjorume aandriften waar je maar beter met een boog omheen kunt lopen.

Ik bén zzp’er, volgens de belastingdienst en aanverwante instellingen die waarschijnlijk weinig op hebben met zwierige bedrijfstakken en flamboyante eenpitters. Een zelfstandige-zonder-personeel’er. Eigenlijk bevalt alleen het eerste woord me. Want daar was het om begonnen: vrij en onafhankelijk zijn. Dat ‘zonder-personeel’, maakt het sneuïg en plakt er een soort brevet van onvermogen aan vast. Alsof ik wel personeel zou willen hebben, maar – daar heb je die ziekte weer – iets onder de leden heb waardoor eventuele kandidaten bij voorbaat de benen nemen. Alsof ik niet goed voor ze zou zijn. Ze, in plaats van 7 keer per dag latte macchiato, slappe doorloopkoffie uit een doorgeroest apparaat voorzet (zelf in te schenken natuurlijk). Ze geen kerstpakket vol hemeltergende zooi gun en ze dagelijks drie uur opsluit in het kopieerhok. Mét de handtastelijk jongen van de postkamer.
Het is toch niet leuk om zo afgeschilderd te worden? Alleen omdat je graag in je eigen, lekker solitaire, geheel zelfgebakken werkwereldje wilt vertoeven.

Nee, noem mij maar ‘freelancer’. Dat komt van vrije lansier en daarvan draafden er een heleboel rond in het meeslepende verhaal over ridder Ivanhoe en zijn kompanen (Sir Walter Scott, 1819). Te paard en uitgerust met elegante lansen - vind maar een treffender metafoor voor de pen van de copywriter - trokken zij ten strijde. Koene ridders en ridderinnekes zonder vrees of blaam die de wereld bestormen, daarbij slechts het goede, het mooie en het edele nastrevend. Er moet weliswaar hier en daar een brandje worden gesticht, wat verkracht, geplunderd en met de grond gelijk gemaakt worden, maar dat is allemaal voor de nobele zaak. Want daar gelooft de vrije lansier in, niet alleen in ongebondenheid, maar ook in het uitdelen van gerichte lansprikjes op de juiste plek om daar te komen waar ie wezen moet.

zondag 18 januari 2009

Herman

Elke ouder met een schoolgaand kind kent Herman, want Herman behoort tot het vaste pakket aan uitwassen van gezelligheid en saamhorigheid die heersen op Nederlandse basisscholen. Toen ik voor het eerst met Herman werd geconfronteerd, ging er een caleidoscoop van gedachten en gevoelens door mij heen. Wat moest ik met deze vreemde snuiter? Moest ik hem warm onthalen? En onverwijld toegeven aan zijn drang tot voortplanting? Want dat – zo begreep ik uit de korte instructie die bij Herman werd verstrekt – was toch zijn voornaamste bestaansreden. Of moest ik terstond paal en perk stellen aan zijn ambitieuze groeiplannen?

Dochterlief was meteen zwaar onder de indruk van Herman. Beloof een kind iets lekkers – Hermans voornaamste strategie – en het gaat subiet overstag. Alle moederlijke waarschuwingen en levenslessen ten spijt. Ik besloot Herman dus nog even het voordeel van de twijfel te gunnen. Gelukkig is het makkelijk kunnen verleggen van prioriteiten een van de betere eigenschappen van dochter. Dus Herman uit het oog – opgeborgen op een veilige plek - was voorlopig Herman uit het hart. In de dagen die volgden werd dochter in beslag genomen door een nieuw rollenspel met playmobielpoppetjes dat er voornamelijk uit bestond ze onder het slaken van schrille kreten van de hoogslaper te laten kukelen.

Ondertussen ontwikkelde mijn relatie met Herman zich in een razendsnel tempo, en niet in positieve zin. Mijn in eerste instantie nog vrij intuïtieve wantrouwen begon steeds vastere vormen aan te nemen. Niet in het minst doordat ik elke keer als ik bij hem in de buurt kwam, geconfronteerd werd met zijn beschuldigende tronie: ‘Komt er nog wat van? Mag ik nu eindelijk?’. Ik maakte me snel uit de voeten en vroeg mij af waar Herman allemaal had uitgehangen voor hij in ons leven kwam. Met wie had Herman zich ingelaten en op welke manier? Droeg Herman niet de sporen van een wild verleden waarvan ik geen weet had, maar waarvan wij wel de onverkwikkelijke gevolgen zouden ondervinden? Kon ik het mijzelf, mijn kind en zij die na ons met hem in aanraking zouden komen wel aandoen om Herman zijn expansieve gang te laten gaan?

Na bijna een week besloot ik dat het tijd was de strijd te beslechten. Gedecideerd stapte ik op Herman af om hem aan mijn laatste oordeel te onderwerpen. Ik bestudeerde zijn witte lobbigheid en bracht toen voorzichtig mijn neus naar hem toe. Ik snoof: hij rook wat zoetig met een onmiskenbare eilucht. Niet echt vies, maar de visioenen van drie dagen durende buikloop en beschuldigende vingers van ouders van vriendinnetjes waaraan wij Herman op onze beurt moesten doorgegeven, kregen toch de overhand. Het was gebeurd. Het vonnis werd geveld. Herman ging down the drain.

Mijn straf volgde uiteraard snel. Diezelfde middag kwam Herman terug in de herinnering van dochter: ‘Hé mam, we moeten Herman nog doen.’ Op mijn bekentenis, omkleed met argumenten waarom Herman echt niet goed voor ons zou zijn geweest, volgde een vernietigende blik. Hoe had ik zoiets kunnen doen? Ik was de ergste moeder ooit! Mijn overwinning op Herman voelde opeens als een pyrrusoverwinning. En ik was ook nog laf genoeg om als troost te verkondigen dat er vroeger of later zeker weer een nieuwe Herman zou zijn. Want Herman* komt altijd terug.


*Herman is een vriendschapscake. Een deel van het deeg wordt doorgegeven aan vriendjes en vriendinnetjes. De ontvanger vult Herman aan met wat ingrediënten, bakt een deel van Herman om zelf op te eten en geeft de rest weer door. Zo kan Herman in principe een heel lang leven leiden... Het recept voor Herman is – voor de liefhebbers – simpelweg te googlen.

zaterdag 17 januari 2009

Narcisjes

Je kunt geen krant of tijdschrift openslaan of er valt wel weer een ronkend stuk te lezen over opmerkelijk onderzoek zus of belangwekkende enquête zo, uitgevoerd omtrent het fenomeen jeugd. En steevast beloven de uitkomsten weinig goeds. In crèches gedumpte dreumesen lijken rechtstreeks klaargestoomd te worden voor een carrière als drugsdealer of vergelijkbare abjecte doch lucratieve professie. Opgefokte tieners, waaraan pa en ma niet eens meer durven vragen of ze een keertje blijven eten, houden zich nog slechts onledig met het bedreigen van soortgenoten of het in kelderboxen afraggen van het zoveelste breezersletje.

Je zou er als ouder bijna van in een kramp schieten. En, om eerlijk te zijn, als je goed kijkt schuilt er toch in elke hongerige baby een Hannibal Lecter en in elke drenzende kleuter een Engelse hooligan?

Een van de nieuwste ondervragingen heeft tot de conclusie geleid dat onze kinderen narcisten zijn. Narcist komt van Narcissus en dat is een knaap uit de mythologie die hartstochtelijk verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Bij gebrek aan een spiegel - die had je toen nog niet - werd hij geheel onverwacht door het rimpelloze water van een vijver getrakteerd op het beeld van zijn fraaie torso en dito weelderige krullenkop. Ik bedoel, geef hem eens ongelijk.

Terug naar de hedendaagse narcistjes die – wij hebben het weer gedaan – door hun ouders zodanig hemelhoog geprezen en speciaal gevonden worden dat enige zelfrelativering er bij het verdorven gebroed niet meer bij is. Doordat ze door hun papa’s en mama’s tot het centrum van de wereld zijn uitgeroepen, raken ze zo vol van hun eigen geweldige ikjes dat het ongezonde vormen aan zou nemen. De egotrippertjes kunnen niet met tegenslagen en teleurstellingen omgaan en lopen daardoor kans op depressies en angsten. Je ziet ze voor je, de arme zielen die, zodra ze het woord nee horen, wegzinken in een inktzwarte poel van misère en als de halfvolle melk is uitverkocht, overgaan tot een vorm van zelfkastijding waar de gemiddelde Flagellant nog een puntje aan kan zuigen.

Maar dan. Uit het zelfde onderzoek blijkt nog iets. Ongeveer het tegenovergestelde namelijk. De navelstaarderige met zichzelf ingenomen blaaskaakjes groeien zomaar opeens ook uit tot initiatiefrijke volwassenen die van doorzetten weten en over het algemeen nogal zonnig in het leven staan! Gewoon leuke mensen dus! Blij met zichzelf en het leven en ze weten nog van doordouwen ook. Ik stel voor dat de onderzoekers nog eens goed naar narcissen gaan kijken. In een bloemperk ofzo.

vrijdag 16 januari 2009

2009 - 't komt wel goed schatje

Kunnen woorden de wereld redden? Zou het zo kunnen zijn dat, als we met z’n allen afspraken om alleen nog positieve termen en optimistische formuleringen te kiezen, deze aardkloot onverhoeds en alsnog zou veranderen in een zonovergoten paradijs, waarin niemand meer iemand oren aannaait en iedereen zingend en elkaar omhelzend door het leven danst?

Het is een aantrekkelijke gedachte na een periode waarin woorden als crisis, omvallen, inkrimpen, rommelbanken, malaise, graaicultuur, dieptepunten en nog meer dieptepunten om het hardst vochten om niet alleen de economie maar ook de gemoedsgesteldheid in een inktzwarte depressie te trekken.
Waarin de Nederlander ook nog eens ‘swaffelen’ (mijn spellingscorrector onderstreept het in venijnig rood) tot woord van het jaar verkoos. Het bijbehorende beeld is minstens zo ontvrolijkend als dat van wanhopige hypotheekbedrogenen en Icesave-pineuten. Wie swaffelt heeft weinig opbeurends aan deze wereld toe te voegen, in daad noch woord.

Als reclameschrijver gebruik ik dagelijks een flinke portie opbouwende, goedgemutste woorden. Er is nog geen bedrijf geweest dat mij heeft ingehuurd zijn product of dienst eens lekker tot de grond toe af te fakkelen en van voor naar achter door het slijk te trekken. Natuurlijk niet. Reclame weet als niets anders de magie op te roepen van betere werelden, mooiere mensen en gelukkiger tijden. En dan kun je heel cynisch gaan doen over dat praatjes geen gaatjes vullen en dat de daad dan ook bij het woord gevoegd moet worden, deep down appelleren die boodschappen toch aan waar we echt van dromen. Stiekem of luidkeels.

Aan de slag dus. Met z’n allen reclame maken voor een positieve wereld, bevolkt door positivo’s die zich slechts uitlaten in positieve oneliners: DNB - Laat je niet in de steek. Bos - Het beste onder de zon. Uw hypotheek of pensioen. - Nooit verrassend. Altijd voordelig. Obama - Omdat je het waard bent. Kortom: ’t komt wel goed schatje*.



*AEG – Appelsientje – vrij naar Kruidvat - L’Oréal - Roosvicee

Het huisbeest Valentijn

Mensen die van dieren houden zijn oké, zo luidt de algemene opinie. Het getuigt van een edele en zachtmoedige aard als je met graagte uit kunt weiden over de karakterschoonheden van je hond en de niet aflatende aanhankelijkheid (maar toch zo lekker eigenwijs) van de poes. Het wil mij in dierenverliefd gezelschap dan ook maar met moeite over de lippen komen dat ik niet zo veel met beesten heb. Het angstzweet breekt me uit als ik in vertrouwen word genomen over de problematische eetgewoontes van de geholpen cyper of de heupdysplasie van de herder. Ik doe mijn best een bezorgde frons tussen mijn wenkbrauwen te toveren en ik pijnig mijn hersens op zoek naar een adequate, meelevende opmerking.

Jarenlang vreesde ik die o zo confronterende vraag (want het antwoord kon mij voor eeuwig verwijderen van degene die hem stelde): ‘Heb jij ook een huisdier’? Ik omkleedde mijn ontkenning met lafhartige excuses over een druk, uithuizig leven waarin het voor een beest niet bepaald aangenaam toeven zou zijn. In plaats van gewoon te zeggen dat ik braakneigingen krijg van blikjes poezenpaté vol met ingrediënten van dubieuze oorsprong en dat ik acuut een hartverzakking zou krijgen van een kat die zijn nagels in mijn designstoel zou zetten (iets wat kattenliefhebbers met designmeubels heel vertederend lijken te vinden). Dat ik honden haat als ik weer eens ben uitgegleden over een dampende drol en dat ik bij het naderen van bepaalde merken viervoeters mijn toch al niet al te geprononceerde kuiten intrek uit angst voor een wellustige aanval van een slijmerige muil. En dan heb ik het nog niet eens over de hamster, die mij veel te veel aan de muis doet denken die dan weer een onbedwingbare aandrang oproept om mij permanent boven op de eettafel te vestigen. Een goudvis? Nèh, ergerlijk introvert, maar ondertussen heel luidruchtig te koop lopen met die hup-Holland-hup-kleur.

De volgende bekentenis gaat dan ook met veel schroom gepaard, want, na jaren van laveren op het ijs dat door dierenvrienden speciaal voor mij zo glad mogelijk werd geboend, is er een huisbeest in mijn leven gekomen. Resultaat van langdurige en standvastige aandrang van een huisgenoot die – het is mijn straf – overstroomt van onversneden passie voor alles wat aaibaar is. Gesterkt door de hoop dat het een zeer onafhankelijk exemplaar zou zijn dat via het kattenluik zo vaak mogelijk de weg naar de wijde wereld van binnentuinen zou kiezen, ging de kogel door de kerk. En daar was onze schildpadpoes, uitgevoerd in elegant zwart met hier en daar een snufje crème en rood. Aanvankelijk probeerde ik haar een beetje te negeren en vooral niet onder de indruk te raken van haar feilloos ingestudeerde capriolen en verleidingskunsten. Maar na wat gezamenlijk doorgemaakte goede en kwade momenten (zo gaan die dingen) heb ik mij uiteindelijk gewonnen gegeven. Valentijn - ik verzin het niet: geboren op Valentijnsdag - is cool. Heel aanhankelijk en toch zo lekker eigenwijs.